Over Rozenhartje en haar twee Prinsen. Een Polysprookje.
Aangezien we in onze cultuur zoveel verhalen en beelden hebben over liefde, heb ik maar eens een polysprookje geschreven… Over liefde in meervoud.
Er was eens een meisje, dat woonde in een dorp aan de rand van het grote woud. Haar gevlochten haren waren zacht rood en haar gezicht was hartvormig van vorm. Daarom werd zij ook wel ‘Rozenhartje’ genoemd.
Zij had een levendig en gevoelvol karakter en was erg geïnteresseerd in ieder wezen om haar heen. Als jong kind voelde ze zich op haar gemak in het donkere bos, bij de wilde dieren. Die verbazingwekkend weinig schuw waren en zich door haar lieten benaderen. Rozenhartje speelde met de konijntjes aan de rand van het bosmeer en rende schaterlachend met de jonge damherten over de heidevelden.
Jonge meisjes worden groter. Op een dag liep Rozenhartje het bos in, huppelend over de paadjes, op zoek naar paddenstoelen. Ze had haar rieten mandje bij zich en keek om zich heen op de grond, tussen de vallende blaadjes. In de verte hoorde ze het geluid van naderende hoeven. Opeens braken twee dampende donkere paarden door het struikgewas, met daarop twee jonge mannen. Ze schrok even, maar bekeek ze toen met aandacht. De ene ruiter had blonde krullen was gekleed in een roodlederen jack. De andere had bruin haar tot in zijn nek en droeg een linnen jas. Beiden droegen grote zwarte laarzen met rinkelende zilveren sporen en een korte jachtboog op de rug.
De jonge mannen keken op hun beurt perplex naar het mooie meisje, dat helemaal alleen op het bospad stond, terwijl de zon over haar haren en het mandje cantharellen speelde. Ze sprongen van hun paard en stelden zich beleefd voor. Prins Albert, de blonde, en Prins Jan, de bruinharige, waren de neefjes van de koning van het land en broers van elkaar. Ze waren op vakantie en troffen toevallig dit meisje aan. Waar ze allebei op hetzelfde moment acuut verliefd op werden…
“Laten we een vuurtje maken en een hapje eten met elkaar”, stelde Prins Albert voor, terwijl hij een grote steen uitzocht en een lekker plekje op de grond maakte voor Rozenhartje, met zijn jack. Hij was de zorgzame van het stel. “Zal ik je dan maar een gedicht voordragen?”, vroeg Prins Jan, die de meest romantische was van de twee. En hij haalde een dichtbundel tevoorschijn uit zijn zadeltas.
Rozenhartje wist niet hoe ze het had. Ze vond het geweldig om zich te laten vertroetelen door Albert en genoot van het liefdesgedicht van Jan. Met de beide broers bracht ze de meest bijzondere middag en avond door die ze ooit had gehad. Laat op de avond ging ze terug naar haar dorp. “Zal ik met je naar huis wandelen?”, vroeg Albert. “Of wil je liever mee op mijn paard?”‘, zei Jan. “Ik wil dat jullie me allebei thuisbrengen”, zei Rozenhartje blozend. En ze liep tussen de broers en hun paarden in naar haar dorp.
Rozenhartje en haar prinsen zagen elkaar daarna elke dag. Zij wandelden met zijn drieën door het woud en zwommen in het bosmeer.
Ze vertelden elkaar hun levensverhalen, lachten met elkaar en maakten grappen. Ze werden steeds vertrouwelijker en intiemer.
Op een warme lome nazomerdag hadden ze eerst gezwommen en daarna een picknick gehad. Rozenhartje lag in de stevige armen van Jan, terwijl Albert haar voeten en benen heerlijk masseerde. “We gaan binnenkort naar ons eigen landhuis terug“, zei Jan. “Maar in het voorjaar komen we terug…”, zei Albert. “Dan moet ik jullie maanden missen…”, zuchtte Rozenhartje. “Misschien hoeft dat niet zo lang te zijn”, zei Jan, met een glimlach. “Ik weet ook héél goed wat ik daaraan kan doen”, zei Albert met een ondeugende twinkeling in de ogen.
“Ik hou van je en wil dat je de mijne bent”, fluisterde Jan in haar oor, terwijl hij haar nek teder kuste. “Ik ben gek op je en zal altijd voor je zorgen”, zei Albert terwijl hij naar haar opkeek met zijn diep-bruine mooie warme ogen. “Wat is dit geweldig, wat een groot geluk”, zei Rozenhartje spontaan, vanuit alle gevoelens die ze door zich heen voelde stromen. De prinsen keken elkaar aan en voor het eerst zagen zij dat de ander óók het Rozenhartje beminde. Wat een broederscheiding en tweestrijd gaf, die zij zich onmiddellijk realiseerden. Want ze hadden allebei bedacht dat ze Rozenhartje tot vrouw wilden hebben en in hun verliefdheid niet gezien dat de ander dat ook zou willen…
“Als je voor mij kiest, kom dan op de eerste lentedag naar het Koningsfeest in de stad en draag dit”, zei Albert, terwijl hij een doosje tevoorschijn haalde. Hierin zat een gouden collier met robijnen en diamanten. Rozenhartje keek met grote ogen naar het prachtige sieraad. “Maar als je mij wilt, kom dan, terwijl je dit aanhebt”, zei Jan, en hij gaf haar de mooiste ring die ze ooit had gezien, met een heldere briljant die fonkelde in het licht. De broers namen afscheid en raceten weg op hun paarden.
Rozenhartje bleef achter, haar gevoel van geluk vloeide weg uit haar hart. Er kwam een verdrietige onrust opzetten, want zij realiseerde zich voor het eerst dat zij voor een keus werd gesteld die ze niet had zien aankomen. Die ze ook helemaal niet wilde!! Vertwijfeling vulde haar gemoed… Ze wandelde naar haar dorp, waarna ze zich opsloot in haar kamer en niet wou eten. ‘s Nachts kon ze niet slapen. Ze deed geen oog dicht en lag op haar rug naar het plafond te staren. In de vroege ochtendschemering stond ze op, trok haar mantel aan, met een grote capuchon over haar hoofd, en sloop het dorp uit zonder dat iemand haar zag.
Somber zwierf Rozenhartje door haar vertrouwde bos. In haar ene hand het doosje met de ketting, in de andere het doosje met de ring. Ze durfde geen van beide om te doen. De wind was kil op haar huid. Het geluid van de bosvogels drong niet meer door in haar oren. Zij voelde zich alleen en heel erg eenzaam. Ze vond een oud verlaten berenhol, waar ze ging wonen. Groef wortels uit de grond die ze rauw at en dronk water uit de beek. Tranen vielen over haar wangen en haar huid was bleek. Een diep liefdesverdriet hield haar hart gevangen, waar ze elke dag en elk uur onder leed.
Wat Rozenhartje niet wist, was dat de prinsen die ze achter had gelaten, haar de volgende dag zochten en niet konden vinden. Albert en Jan waren ontzettend ongerust. Ze maakten ruzie en gaven elkaar de schuld van haar verdwijning. Niet dat dat hielp. Zwijgend reisden de prinsen naar het landgoed, waar ze woonden. Maandenlang wierpen ze elkaar boze blikken toe en wisselden geen woord met de ander. Maar ‘s nachts sliepen ook de prinsen slecht en voelden ze de diepe pijn dat Rozenhartje uit hun leven verdwenen leek.
Intussen ging het steeds slechter met Rozenhartje. De herten en de konijnen en de vossen in het woud zagen hun vriendinnetje treuren. De dieren in het bos maakten zich grote zorgen over Rozenhartje. Elke dag werd ze wat magerder en bleker, terwijl ze door het bos zwierf in haar mantel met de kap over de haren. Haar ogen stonden hol in de kassen, terwijl de wintermaanden invielen. Haar handen trilden, haar hart leek steeds langzamer te kloppen. Maar de dieren lieten het er niet bij zitten. Zij besloten er hulp bij te halen…
Het begin van de lente brak aan. De sneeuw op de dennen was weggesmolten. Toen Rozenhartje een keer bij het bosmeer kwam, ging ze zitten op de grote steen aan de rand van het water. Ze keek omlaag en de pijn in haar hart was zo groot dat ze ernaar snakte om helemaal NIETS meer te hoeven voelen… en ze boog zich dieper naar het zwarte water toe… Maar toen zag ze opeens in de spiegeling van het water een gedaante en draaide zich om. Vol verbazing. Want achter haar stond een fee, die haar aankeek met heldere ogen. De fee had een wit hert met dubbel gewei naast zich, aan een touw dat ze losjes vasthield.
“Wat is er Rozenhartje, dat je zo huilt?”, vroeg de fee. “Ik hou van twee lieve geweldige mannen”, zei Rozenhartje bedroefd. “Nou dat is toch prachtig?”, zei de fee glimlachend. “Ja, maar ik moet nu kiezen. Ze willen mij allebei tot vrouw”, zei Rozenhartje en tranen als knikkers vielen over haar beide handen. “Waarom moet je kiezen? Hoezo?”, vroeg de fee. Toen Rozenhartje deze vraag hoorde, was het alsof de wereld trilde. Alsof er een lichte aardbeving schudde onder de steen waar ze op zat. Opeens voelde zij weer warmte op haar armen en kon zij het getjilp van de lentevogels weer horen. “Ja, waarom toch…?” dacht Rozenhartje opeens en haar ogen stonden dromerig.
De eerste echte lentedag was het groot feest in de stad. De hele koninklijke familie stond op het bordes van het paleis. De mensen juichten, er was muziek en confetti dwarrelde door de straten. Prins Albert en Prins Jan waren terug. Zij stonden in hun mooiste kleren te wachten. Zij wierpen afwisselend woedende blikken naar elkaar en steelse blikken naar de stadspoort. Vol verwachting klopte hun hart. Zou ze komen…?
In de verte werd een stralend wit zichtbaar. Het fonkelde in de verte. Verbaasd draaiden alle mensen zich om. Daar naderde een prachtige jonge vrouw, op een stoer wit hert. Om haar hals het gouden collier met de robijnen en de diamanten. Aan haar vinger de ring met een schitterende briljant. Ze kwam in alle rust de stad ingereden. Glimlachend, haar levendige ogen net zo helder en schitterend als de edelstenen die ze droeg. Een blos kleurde haar wangen en werd weerkaatst in haar haren. Zonder teugels droeg het hert Rozenhartje tot de trappen van het paleis.
Prins Albert stapte op haar af. “Je hebt mijn ketting om, je kiest voor mij!”, zei hij dankbaar, terwijl een vreugdetraan over zijn wang gleed. Prins Jan pakte haar hand en kust deze. “Je hebt mijn ring om, je bent de mijne…”, fluisterde hij verbijsterd, met een brok in zijn keel. Rozenhartje ging recht voor hen staan, terwijl ze de handen vasthield van de twee mannen die haar lief zijn. “Ik hou van jullie allebei!”. En dit kwam zo vast en zelfverzekerd en oprecht uit haar hart, dat de scheidingswandjes tussen de broers acuut verdampten. Ze keken elkaar aan. “Het is een tikje ongebruikelijk, maar…” zei Albert, met pretlichtjes in zijn ogen. “… daar trekken wij ons niets van aan”, vulde Jan aan, met een brede grijns. En ze vielen alle drie in elkaars armen en kusten elkaar.
Het Koningsfeest duurde dit jaar tot diep in de nacht. Of zelfs tot in de vroege uurtjes, voor sommigen onder hen.
En zij leefden nog lang en gelukkig….(uiteraard 😉 )